3. De relatie tussen ideatie en suïcide is beperkt
De meeste mensen die aan zelfdoding denken, doen gelukkig nooit een poging tot zelfdoding. Daarnaast overlijdt ook maar een klein deel van de mensen die een suïcidepoging doen door suïcide. Moderne theorieën over suïcidaliteit benadrukken daarom dat factoren die maken dat iemand aan zelfdoding denkt, niet of niet helemaal hetzelfde zijn als factoren die kunnen maken dat iemand een poging tot zelfdoding doet. Dit heeft belangrijke consequenties voor onderzoek naar suïcidaliteit.
De groep mensen die suïcidale gedachten heeft, overlapt met de groep mensen die suïcidepogingen doet, maar het is niet dezelfde groep. Het is ook niet dezelfde groep als de groep mensen die overlijdt door zelfdoding. Bijvoorbeeld: terwijl mannen van middelbare leeftijd het vaakst overlijden door zelfdoding, komen suïcidepogingen het vaakst voor bij jonge vrouwen. Omdat suïcidale gedachten, suïcidepogingen en fatale suïcides tenminste deels een andere achtergrond lijken te hebben, zijn bevindingen ten aanzien van deze vormen van suïcidaliteit veelal niet onderling generaliseerbaar. Als onderzoeker moet je hiermee rekening houden bij het kiezen van je onderzoeksgroep en je (uitkomst)maten.
In de praktijk zien we vaak dat alléén suïcide ideatie wordt gemeten als indicator voor suïcidaliteit. Meestal is dit een pragmatische keuze: suïcide ideatie komt vaker voor en is meetbaar met een vragenlijst. Toch is dat niet altijd voldoende. Idealiter meet je in je onderzoek verschillende uitingsvormen van suïcidaliteit, waaronder suïcide ideatie, suïcidepogingen én fatale suïcide. Ook suïcidale intrusies (suïcide-gerelateerde beelden die zich opdringen) kunnen relevant zijn.
Specifiek voor interventieonderzoek is het belangrijk uitkomstmaten te kiezen die aansluiten bij het (beoogde) effect van je interventie. Interventies gericht op suïcidaliteit blijken vaak ofwel gedachten aan zelfdoding te verminderen, ofwel pogingen tot zelfdoding te voorkomen. Meta-analyses laten bijvoorbeeld zien dat veiligheidsplanning en dialectische gedragstherapie (DGT) het risico op een suïcidepoging sterk kunnen verminderen,1,2 terwijl ze geen effect lijken te hebben op gedachten aan zelfdoding. Voor andere interventies, zoals de Collaborative Assessment & Management of Suicidality (CAMS), geldt het tegenoverstelde.3 Het laat zien dat je er niet vanuit kunt gaan dat iets dat invloed heeft op gedachten aan zelfdoding ook invloed heeft op pogingen tot zelfdoding. Het is daarom belangrijk om in interventieonderzoek gericht op het verminderen van suïcidepogingen, mensen te includeren met een hoog risico op suïcidepogingen en suïcidepogingen te meten.
Bronnen
- DeCou CR, Comtois KA, Landes SJ. Dialectical Behavior Therapy Is Effective for the Treatment of Suicidal Behavior: A Meta-Analysis. Behav Ther. 2019 Jan;50(1):60-72.
- Nuij C, van Ballegooijen W, de Beurs D, Juniar D, Erlangsen A, Portzky G, O’Connor RC, Smit JH, Kerkhof A, Riper H.Safety planning-type interventions for suicide prevention: meta-analysis. Br J Psychiatry. 2021 Aug;219(2):419-426.
- Swift JK, Trusty WT, Penix EA. The effectiveness of the Collaborative Assessment and Management of Suicidality (CAMS) compared to alternative treatment conditions: A meta-analysis. Suicide Life Threat Behav. 2021 Oct;51(5):882-896.