1. Onderzoek doen naar suïcidaliteit kán en is nodig!
Suïcidaliteit is een spannend onderwerp, óók voor onderzoekers. De drempel om onderzoek te doen naar suïcidaliteit kan hoog zijn. In de praktijk zien we dat onderzoekers soms niet vragen naar suïcidaliteit. In andere gevallen worden mensen die kampen met suïcidaliteit bij voorbaat uitgesloten van deelname aan onderzoek of wordt er in plaats van een trial gekozen voor een ‘veiligere’ onderzoeksopzet. Dit maakt dat onderzoek naar suïcidaliteit en suïcidepreventie in Nederland nog in de kinderschoenen staat. Er is een gebrek aan kennis, met name over de effectiviteit van interventies (NIMH). Als onderzoeker kun jij daar wat aan doen!
Vraag naar suïcidale gedachten en gedrag
Veel mensen vragen liever niet naar suïcidaliteit. Want wat moet je doen als iemand inderdaad suïcidale gedachten blijkt te hebben? En brengt de vraag naar suïcidaliteit iemand niet juist op ideeën? Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat expliciet vragen naar suïcidale gedachten en gedrag bij de bevraagde niet leidt tot een toename van de suïcidaliteit. Sterker: vaker geeft het de ander juist een gevoel van opluchting en vindt men de vraag belangrijk.
Huisman & Kerkhof (2017)1 voerden een literatuurstudie uit. Op basis van 36 individuele studies en twee overzichtsstudies concluderen de auteurs dat het bevragen van deelnemers over suïcidaliteit niet leidt tot een toename van suïcidaliteit. Ze zien wel dat deelnemers met negatieve ervaringen in het verleden het vragen naar suïcidaliteit onprettig kunnen vinden, en dat hun stemming erdoor kan verslechteren. Dit effect is echter tijdelijk.
DeCou & Schumann (2017)2 onderzochten met een meta-analyse de vraag of het beoordelen van suïcidaliteit maakt dat suïcidale ideatie, suïcidaal gedrag of negatieve emoties bij respondenten toenemen. Ze vonden 13 relevante studies. Het beoordelen van suïcidaliteit heeft geen negatief effect op suïcide ideatie of suïcidaal gedrag. Een klein aantal individuele studies suggereert dat vragen naar suïcidaliteit leidt tot negatieve emoties of angst. Echter, de meta-analyse toont ook dat respondenten het vragen naar suïcidaliteit zinvol en belangrijk achten, wat voor hen opweegt tegen de negatieve emoties of angst die het kan oproepen.
Mensen die kampen met suïcidaliteit kunnen meedoen aan onderzoek
Wanneer er in onderzoek wél naar suïcidaliteit gevraagd wordt, komt het vaak voor dat mensen die kampen (of gekampt hebben) met suïcidaliteit worden uitgesloten van deelname.3 Het onderzoek van Huisman en Kerkhof laat zien dat mensen die kampen met suïcidaliteit niet méér suïcidaal worden als zij deelnemen aan onderzoek. Ook laat het zien dat het excluderen van deelnemers met suïcidaliteit niet maakt dat er tijdens het onderzoek geen suïcides of –pogingen zullen plaatsvinden. Zij stellen daarom dat er geen obstakel hoeft te zijn voor het includeren van personen met suïcidaliteit bij onderzoek. Wel adviseren ze om deelnemers te registreren en te zorgen voor een veiligheidsplan. Dit sluit goed aan bij de zorgplicht die Nederlandse onderzoekers hebben om kwetsbare deelnemers extra bescherming te bieden (zie ook Handvat 6: Veiligheid van deelnemers).
Wanneer niet deelnemen aan onderzoek?
Bij het includeren van deelnemers die kampen met suïcidaliteit maak je als onderzoeker een afweging tussen het belang van het onderzoek en de (lichamelijke of psychische) belasting die het onderzoek voor deelnemers met zich meebrengt. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin deelname aan onderzoek niet verantwoord is, bijvoorbeeld omdat iemand acute medische zorg nodig heeft die niet samengaat met het onderzoek. Daarnaast is het als onderzoeker belangrijk rekening te houden met wilsbekwaamheid. Het Trimbos Instituut stelt dat mensen in principe wilsbekwaam worden geacht ten aanzien van deelname aan wetenschappelijk onderzoek, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat wilsbekwaamheid in het geding is.4 Suïcidaliteit maakt mensen meestal niet wilsonbekwaam ten aanzien van deelname aan onderzoek. Er zijn echter situaties denkbaar waarin het beoordelingsvermogen ten aanzien van deelname aan onderzoek wel in het geding kan zijn. Denk aan situaties waarin de realiteitstoetsing verstoord is (bijvoorbeeld: suïcidale bevelshallucinaties).
Gecontroleerde interventiestudies zijn mogelijk en hard nodig!
Opvallend aan Nederlands onderzoek naar suïcide is dat er relatief veel onderzoek gedaan wordt naar risicofactoren en risicogroepen. Zulk onderzoek is belangrijk: het helpt ons om suïcidaliteit beter te begrijpen en interventies gerichter in te zetten. Maar er is óók meer kennis nodig over de effectiviteit van interventies. Om mensen die kampen met suïcidaliteit effectieve evidence-based hulp te kunnen bieden, zijn meer gecontroleerde interventiestudies (RCTs) nodig. Zulk onderzoek is uitdagend – je zult als onderzoeker werken met een kwetsbare patiëntengroep – maar heel goed mogelijk én belangrijk (zie ook Handvat 1). Juist met interventieonderzoek kun je als onderzoeker een verschil maken in de levens van mensen die kampen met suïcidaliteit en hun naasten.
Bronnen
- Huisman, A & Kerkhof, AJFM. The risk of including suicidal patients in RCT studies into the effectiveness of pharmacotherapy and psychotherapy for adult psychiatric disorders and iatrogenic effects as a result of asking about suicide. Amsterdam: VU University, 2017.
- DeCou CR & Schumann ME. On the iatrogenic risk of assessing suicidality: a meta-analysis. Suicide Life-Threatening Behavior, 2018, 48.5:531-543
- Conducting research with participants at elevated risk for suicide: considerations for researchers (n.d.) National Institute of Mental Health (NIMH). https://www.nimh.nih.gov/funding/clinical-research/conducting-research-with-participants -at-elevated-risk-for-suicide-considerations-for-researchers
- Handreiking voor de beoordeling van wilsbekwaamheid (2007). Trimbos instituut. https://www.trimbos.nl/docs/664b1bad-b77a-4e66-aacb-a6a814982a3f.pdf